In 2017 zagen twee boeken van theologen over evolutie en schepping het licht. In En de aarde bracht voort probeert Gijsbert van den Brink orthodox-christelijk geloof te rijmen met moderne wetenschap, vooral de evolutiebiologie en deep time (miljarden jaren kosmologische en geologische geschiedenis). Zijn poging is doorwrocht, maar mijns inziens niet geslaagd, zoals ik hier uitgebreid betoogd heb. Mart-Jan Paul neemt in Oorspronkelijk de schepping in zes dagen en de wereldwijde zondvloed als historisch en concludeert daarmee dat orthodox-christelijk geloof niet te verzoenen valt met de moderne wetenschap, die hij dan ook verwerpt (hier en hier ga ik kort in op zijn boek). In 2018 schreef theoloog Willem Ouweneel ook nog een boek over deze kwestie, Adam, waar ben je?, en kwam tot dezelfde conclusie als Paul.
Deze boeken geven aan dat er grofweg twee kampen zijn in deze discussie. Het ene kamp (o.a. Van den Brink) wil de moderne wetenschap als uitgangspunt nemen en zien in hoeverre het (orthodox-)christelijk geloof hiermee te verzoenen valt. Het resultaat is theïstische evolutie (TE). Het andere kamp (o.a. Paul en Ouweneel) neemt het orthodox-christelijk geloof als uitgangspunt en verwerpt alle wetenschap die hiermee strijdig is: vrijwel de gehele evolutiebiologie, geologie en kosmologie. Dit komt neer op (jonge-aarde-)creationisme. Sommige christenen nemen ergens een middenpositie in, zoals oude-aarde-creationisme (het universum is oud, maar er is geen gemeenschappelijke afstamming).
Zojuist is nog een boek over deze kwestie verschenen onder de redactie van Den Boer (theoloog), René Fransen (bioloog) en Rik Peels (filosoof) met de titel En God zag dat het goed was (Summum, 2019). In deze bundel gaan 25 (hoofdzakelijk) filosofen en theologen in op de “25 cruciale vragen” over christelijk geloof en evolutie. Deze kwestie blijft blijkbaar de (christelijke) gemoederen bezighouden, wat ook blijkt uit de literatuurlijst achterin, met vele Engelstalige boeken over dezelfde kwestie uit de afgelopen jaren.
Dit stuk is niet bedoeld als een recensie van dit boek, maar meer als antwoord op de vraag of er nog nieuwe inzichten in te vinden zijn. Ik wil vooral stilstaan bij waar volgens mij de problemen zitten.
Lastige vragen en pijnpunten
De kwestie of en hoe (orthodox-)christelijk geloof en evolutie met elkaar te rijmen zijn, hangt vooral af van in hoeverre een bevredigend antwoord gegeven kan worden op een aantal lastige vragen en pijnpunten. Aangezien ik ze eerder uitgebreid besproken heb (hier en hier, en breder hier en hier), wil ik er nu slechts een paar kort aanstippen.
- Als de Bijbelse scheppingsmythen even onhistorisch zijn als andere scheppingsmythen, waarom zouden we ze dan serieuzer nemen?
- Als de Bijbel begint met onhistorische mythologie, hoe serieus kunnen we deze openbaring Gods verder dan nog nemen?
- Vaak wordt gezegd dat we de relevante teksten symbolisch of literair moeten nemen en niet historisch, maar waarom zouden die twee elkaar uit moeten sluiten?
- Waarom suggereert de Bijbel dat personen (zoals Adam, Noach) en gebeurtenissen (zoals zondeval, zondvloed) historisch waren, terwijl ze dat niet zijn, en wat betekent dit voor de theologie die hierop gebouwd is?
- In hoeverre moeten we moderne wetenschappelijke inzichten de hermeneutiek laten bepalen? Heeft God de mensen voor de opkomst van de wetenschap een fictief wereldbeeld en -geschiedenis gegeven?
- Hoe moeten we de immense en vooral inherente hoeveelheid leed en verspilling van het evolutieproces begrijpen in het kader van een almachtige en algoede God?
- Waarom lijkt evolutie zo bepaald te worden door toeval en willekeur (ook al is het logisch niet uitgesloten dat God ‘achter de schermen’ de Grote Bestierder is)?
- Waarom heeft God een universum geschapen waarin de mens zo’n volstrekt onbeduidende positie inneemt, zowel in ruimte als tijd, en waarom heeft Hij zich pas zo laat geopenbaard?
- Op grond van het bovenstaande: waarom heeft God voor een (naturalistisch) scheppingsproces gekozen waardoor het lijkt alsof Hij niet bestaat?
- Wat moeten we met de zondeval nu ellende, leed en dood inherent aan de schepping blijkt te zijn, in plaats van het gevolg van menselijke zonde?
- Hoe moeten we de bijzondere positie van de mens zien als hij geleidelijk via evolutionaire processen ontstaan is? Hoe zit het met de ziel?
In deze bundel komen veel van deze vragen uitgebreid terug, maar worden niet overtuigend beantwoord door het TE-kamp. Sommige auteurs branden hun handen er niet of nauwelijks aan, maar veel doen wel een poging. Deze pogingen blijken bij wat doordenken echter problematisch, inconsequent, te vaag, erg speculatief, onwaarschijnlijk of erg ad hoc (hetgeen helaas kenmerkend is voor veel theologie). Theoloog Ter Linde denkt mijns inziens wél wat beter door in zijn boek Wat doe ik hier in Godsnaam?, en komt tot de conclusie dat het traditionele christelijk geloof onhoudbaar geworden is. Het creationistische kamp benadrukt deze problemen en laat zien waarom de TE-oplossingen niet overtuigen. Hun oplossing is evenwel op wetenschappelijke – en soms theologische – gronden evenmin geloofwaardig.
Evolutie en evolutionisme
In de inleiding wordt een onderscheid gemaakt (p. 15-16) dat verder in de bundel ook nog een paar keer terugkomt, namelijk dat tussen evolutie(theorie) en evolutionisme. Hierin is de evolutietheorie een wetenschappelijke theorie die brede consensus geniet in de wetenschappelijke wereld. Evolutionisme daarentegen is een wereld- of levensbeschouwing volgens welke “evolutie door willekeurige mutatie en natuurlijke selectie de rode draad in de geschiedenis en verklarende factor voor bijna elk aspect van ons leven” is. Dit laat “geen enkele kant van ons leven onaangeroerd”. We zijn een toevallig product waar geen God aan te pas gekomen is en dingen als onze overtuigingen over goed en kwaad, vrije wil en de redenen waarom we dingen doen, zijn allemaal het gevolg van een willekeurig evolutionair proces.
Dit alles zou dus geen wetenschap zijn, maar atheïstische levensbeschouwing. Dit is evenwel mainstream wetenschappelijke kennis! Vrijwel alles in het universum evolueert op een bepaalde manier: de gehele kosmos, de aarde, het leven, onze psychologie, culturen, talen en ook religies. De mechanismen die hiervoor verantwoordelijk zijn, verschillen natuurlijk, maar alles wijst erop dat ze allemaal naturalistisch zijn: bovennatuurlijk ingrijpen is niet nodig. Dat evolutie een blind proces is en vol willekeur zit, staat gewoon in studieboeken evolutiebiologie en is ook de meest voor de hand liggende conclusie uit de data (zie ook hier). Dat onze morele overtuigingen voortkomen uit onze biologie en culturele evolutie, is in de wetenschappelijke wereld niet controversieel. Hetzelfde geldt voor de rest van onze psychologie. Waar zou het levensbeschouwelijke en onwetenschappelijke van evolutionisme dan nog uit moeten bestaan? Hiermee vervaagt het bewust gemaakte onderscheid tussen evolutie en evolutionisme. Creationisten gebruiken het woord evolutionisme sowieso voor al voor de gehele evolutiebiologie en deep time, wat het nog verwarrender maakt.
Wetenschappelijke dwalingen
Ofschoon dit boek maar twee verdedigers aan het woord laat die jonge-aarde-creationisme aanhangen (Paul en Van Vlastuin), zijn er nog een aantal andere bijdragen die weinig blijk geven van kennis of acceptatie van moderne wetenschap. Het verbaast mij hoe gemakkelijk en met geen of weinig onderbouwing deze mensen claims doen buiten hun eigen vakgebied die tegen de consensus onder specialisten ingaan. Zo gaat wiskundige Ronald Meester in op de eenheid van selectie op grond van een proefschrift dat door evolutiebiologen sterk bekritiseerd is (zie o.a. hier). Ook gaat hij in op de rol van toeval in evolutie, maar lijkt niet goed te begrijpen wat evolutiebiologen hieronder verstaan (in tegenstelling tot Van Woudenberg). Theoloog Van den Belt meent dat paleontologie vooral is gebaseerd op een hoop speculatie, waaruit blijkt dat hij niet de moeite heeft genomen eens een recent studieboek over dit vakgebied te raadplegen. Filosoof Van Woudenberg beweert dat de eerste levensvormen zich zo’n 2,3 miljard jaar geleden hebben voorgedaan (p. 203), terwijl dit minimaal 3,8 miljard jaar moet zijn. Theoloog Goris stelt dat Jezus leefde “ongeveer 15 miljard jaar na het ontstaan van het heelal” (p. 328), wat ruim een miljard jaar te veel is. Had redacteur en bioloog Fransen hier niet wat scherper moeten zijn?
Waardevolle bijdragen
Er staan gelukkig ook waardevolle bijdragen in de bundel. Filosoof De Ridder laat zien waarom de evolutietheorie wetenschapsfilosofisch sterkt staat en waarschijnlijk in grote mate waar is. Historicus Flipse schetst een goed beeld van hoe de discussie over schepping en evolutie de afgelopen anderhalve eeuw is verlopen. Een aantal oud- en nieuwtestamentici plaatsen de bediscussieerde Bijbelpassages in een breder (Bijbels, taalkundig, cultureel) perspectief, maar branden hun handen niet of nauwelijks aan de eerdere genoemde lastige vragen en pijnpunten. Fransen laat in de appendix mooi en beknopt zien waarop de wetenschappelijke consensus van een oud universum en gemeenschappelijke afstamming gebaseerd is.
Impasse
De kwestie lijkt al een tijd in een impasse te zitten tussen de twee eerdergenoemde kampen, waarbij dit boek vooral een uitgebreide herhaling van zetten is met hier en daar wat nieuwe details en speculaties. De meeste vragen worden niet op een manier beantwoord die bevredigend is voor beide kanten en de pijnpunten blijven bestaan. Ik verwacht dan ook niet dat beide kampen dichter tot elkaar zullen komen, al verwacht ik dat het conservatieve kamp op den duur eerder zal uitsterven doordat het intellectueel steeds onhoudbaarder gaat worden. Theologisch en filosofisch is theïstische evolutie vlees noch vis. Het jonge-aarde-creationisme is dat overigens ook niet, want als zij theologisch consequent zouden zijn, zouden ze moeten geloven in het Bijbelse wereldbeeld met een platte aarde en een zon die daaromheen draait. Wellicht dat de gekunstelde oplossingen en antwoorden nog acceptabel zijn voor iemand die al (of nog) gelovig is, maar iemand die niet (meer) gelooft, zullen ze niet overtuigen. Daarmee is en blijft evolutie voor iemand die daar goed van op de hoogte is een goed argument om het christendom te verwerpen.
Voor mij als (niet-gelovige) buitenstaander is deze discussie evenwel intrigerend, waar ik vooral antropologisch en psychologisch naar kijk. Ik ben gefascineerd door hoe mensen onverzoenbare ideeën proberen te rijmen, wat voor gekunstelde pogingen daartoe gedaan worden, hoe in meer of mindere mate om probleemkwesties heen gedraaid wordt en waar en hoe men water bij de wijn probeert te doen. Dit zie je vooral bij verdedigers van theïstische evolutie. Ook boeit het mij hoe mensen ideeën kunnen blijven verdedigen die manifest in strijd zijn met het moderne wetenschappelijke wereldbeeld. Dat zie je vooral bij het jonge-aarde-creationisme, dat in dit opzicht slechts iets minder absurd is dan het geloof in een platte aarde, dat de laatste tijd een heropleving kent onder allerhande complotdenkers.
De oplossing is volgens mij heel simpel, maar uiteraard onacceptabel voor een christen, zeker een orthodoxe. De Bijbel en het joods-christelijk geloof zijn niet te verzoenen met een modern wetenschappelijk wereldbeeld. De Bijbel is een menselijke verzameling boeken vol mythen, monsters, legenden en soms wat historie (vooral in de latere delen). Het hele wereldbeeld is primitief, zowel in bouw als werking, zoals ik hier uitgebreid betoogd heb. Dat is fundamenteel anders dan het wetenschappelijke wereldbeeld, dat naturalistisch is. Daarom is het er ook niet mee te verzoenen. Dat hoeft ook niet als je de Bijbel ziet als een fascinerend oud literair werk, geschreven door mensen die niet beter wisten. Dan kun je de Bijbel in z’n waarde laten in plaats van al decennialang bergen inkt te verspillen aan gekunstelde verzoenpogingen.