De filosofische zombie is populair gemaakt door filosoof Dave Chalmers en wordt al jaren gebruikt als argument tegen fysicalisme, het idee dat alleen het fysieke bestaat. In de filosofie van de geest is dit het debat over hoe lichaam (vooral brein) en geest (vooral bewustzijn) zich tot elkaar verhouden. Volgens de (reductief) fysicalist is de geest wat het brein doet en bestaat bewustzijn dus uit hersenprocessen. Volgens de dualist is de geest iets wezenlijks anders dan het (fysieke) lichaam. (Idealisme, het idee dat alleen geest bestaat, laat ik hier verder buiten beschouwing.) Chalmers verdedigt een vorm van dualisme waarin bewustzijn niet (zuiver) een hersenproces kan zijn. Dit probeert hij aannemelijk te maken met onder andere zijn zombieargument. 

Ik heb ook al eerder uitgebreider over deze discussie geschreven (met ook meer uitleg over de verschillende posities en andere argumenten), maar wil hier vooral stilstaan bij het zombieargument. Het is een populair argument en het blijft voor velen plausibel, wat volgens mij psychologisch goed te verklaren valt (zie mijn eerdere artikel). Er is evenwel ook veel kritiek op dit argument gekomen, waaronder het verwijt dat het circulair is: het veronderstelt al wat het moet bewijzen (zie onder andere hier en hier). Ik denk dat deze kritiek terecht is en zal dit hieronder verder uitwerken. Daarnaast zal ik een aantal andere kritiekpunten bespreken. 

Filosofische zombies en het argument 
In hoofdstuk 3 van zijn boek The conscious mind definieert Chalmers de zombie als volgt: “someone or something physically identical to me (or to any other conscious being), but lacking conscious experiences altogether.” en “This creature is molecule-for-molecule identical to me, and indeed identical in all the low-level properties postulated by a completed physics, but he lacks conscious experience entirely.”. Dit is uiteraard niet de zombie uit de horrorfilms, maar een filosofisch zombie. Er wordt in de literatuur al jaren over gediscussieerd. 

In zijn boek geeft Chalmers het argument niet logisch weer, maar volgens mij ziet dat er als volgt uit:

Premisse 1: zombies zijn voorstelbaar (“conceivable”)
Premisse 2: voorstelbaarheid impliceert mogelijkheid
Premisse 3: als zombies mogelijk zijn, is fysicalisme onjuist
Conclusie: fysicalisme is onjuist

Logische mogelijkheid
Chalmers zelf heeft het over logische mogelijkheid hier, wat betekent dat iets mogelijk is als het vrij is van interne tegenspraak. Zombies zijn volgens hem logisch mogelijk. Hij geeft zelf toe dat het idee vreemd is en dat het zelfs onwaarschijnlijk is dat ze empirisch mogelijk zijn (dat ze bestaan in onze wereld). Voor hem is het echter genoeg dat het idee logisch mogelijk en coherent is. Over welke verschillende vormen van mogelijkheid er zijn en wat dit betekent, is veel discussie onder filosofen (zie verder hier, zie ook mijn bespreking hier).

Hier is al een eerste kritiek op het argument mogelijk. De fysicalist kan aangeven dat hij alleen geïnteresseerd is in de empirische werkelijkheid (onze wereld), niet in wat filosofen vanuit hun leunstoel kunnen bedenken als ze alleen logische mogelijkheid als criterium hanteren. Er is van alles logisch mogelijk wat niet empirisch mogelijk is, zoals een spin die de viool speelt. Als zombies alleen logisch mogelijk zijn, maar empirisch niet, is dat genoeg voor de fysicalist om te stellen dat ze niet bestaan, waarmee de rest van het argument irrelevant geworden is. Het is daarmee geen argument tegen fysicalisme, maar slechts tegen een zeer specifieke en extreme vorm ervan, die stelt dat het bestaan van het niet-fysieke logisch onmogelijk is. Ik zou niet weten waarom een fysicalist zo’n extreme positie zou moeten innemen, te meer omdat het irrelevant is voor onze wereld. Premisse 3 (opgevat als slechts logische mogelijkheid) is in dit geval onjuist.

Intuïtie
Maar laten we met Chalmers meegaan en onderzoeken of zombies coherent en logisch mogelijk zijn. Hij geeft zelf toe dat dit niet gemakkelijk is. Is bijvoorbeeld “mile-high unicycle” (1,6 kilometer hoge eenwieler) logisch mogelijk, vraag hij zich af? Voor hem is die mogelijkheid gewoon zonneklaar (“obvious”) en zijn alle pogingen dit verder te rechtvaardigen beroepen op intuïtie (“all appeals to intuition”). Er is ook geen interne tegenstrijdigheid in het concept van zo’n immense eenwieler. Voor hem is het met de zombie net zo: ook die is voor hem net zo zonneklaar (“equally obvious”). Hij geeft toe dat het ook hier aankomt op intuïtie: “In some ways an assertion of this logical possibility comes down to a brute intuition, but no more so than with the unicycle.”.

Maar gaat deze vergelijking op? In het geheel niet, volgens mij. Eenwielers van normale grootte bestaan en het is niet moeilijk voor te stellen dat we ze iets groter kunnen bouwen. Of we tot een mijl kunnen gaan, hangt af van bouwmaterialen en natuurkundige wetten. Hier kunnen we aan rekenen. We zouden zelfs kunnen proberen zo’n eenwieler te bouwen! We kunnen dus veel zeggen over de (waarschijnlijke) (on)mogelijkheid van een "mile-high unicycle'. Niemand heeft dan ook moeite zo’n grote eenwieler voor te stellen.

Dit geldt niet voor een zombie. We hebben nog nooit een zombie gezien, of iets wat erop lijkt. Dit is ook onmogelijk, want zelfs als we een zombie zouden tegenkomen, dan zouden we nooit kunnen weten dat het een zombie is. We kunnen er verder ook niet aan rekenen en ze zeker niet (proberen te) bouwen. De mogelijkheid daarvan is louter gebaseerd op een intuïtie. Ik heb die intuïtie niet en kan me er ook geen voorstelling van maken. Daarin ben ik niet alleen. Uit een grote enquête onder filosofen blijkt dat 16% van de geënquêteerde filosofen zich een zombie niet kan voorstellen en 37% houdt ze voor onmogelijk. Slechts 24% denkt met Chalmers dat ze mogelijk zijn. De vergelijking met een eenwieler gaat dus geheel mank. Voor wie Chalmers’ intuïtie niet heeft of die verwerpt, is het hele idee van een zombie niet coherent. Het argument komt dan niet van de grond. Premisse 1 wordt hier dus verworpen. 

Een andere onderbouwing?
Of kan Chalmers nog een andere onderbouwing aanvoeren voor de mogelijkheid van zombies? Dat probeert hij wel, maar ook die slaagt niet. Hij beroept zich op “nonstandard realizations”: “My functional organization—that is, the pattern of causal organization embodied in the mechanisms responsible for the production of my behavior—can in principle be realized in all sorts of strange ways.”.  

Voor die “strange ways” komt hij met een ander filosofisch gedachte-experiment: de mensen uit een groot land als China kunnen we causaal net zo organiseren als een brein. Elke persoon zou dan het gedrag van een hersencel simuleren. Zouden al deze mensen samen dan bewustzijn genereren? Natuurlijk niet. Je kunt op deze manier nooit alle causale interacties van een brein (in een lichaam, in een omgeving) simuleren. Hetzelfde geldt voor het vervangen van hersencellen door chips (in ieder geval zoals we ze nu kennen), een optie die hij ook nog benoemt. Je kunt zo de functionele organisatie nooit exact constant houden, zoals hij nodig heeft om zijn argument kracht bij te zetten. Dit gedachte-experiment is neurowetenschappelijk volstrekt ongeloofwaardig, waarmee het geen enkele relevantie heeft voor Chalmers’ molecule-voor-molecule gelijke zombie. Hij kan dit dus niet gebruiken voor de mogelijkheid van zijn zombie.

Het probleem met intuïties
Een ander argument voor de logische mogelijkheid van zombies geeft hij niet. De gehele mogelijkheid van zombies rust dus op Chalmers’ intuïtie dat ze kunnen bestaan. Het problemen hiermee is echter dat genoeg anderen die intuïtie niet hebben (zoals uit de enquête bleek) en dat we goede redenen hebben om die intuïties niet blind te vertrouwen. Intuïties blijken namelijk regelmatig onjuist en ze zijn evolutionair ontstaan. Dat betekent dat ze ons vooral helpen te overleven, niet de werkelijkheid ten diepste te doorgronden. We hebben geen enkele reden om te denken dat evolutie ons betrouwbare intuïties op het gebied van filosofische zombies zou geven. De bewijslast dat deze intuïties betrouwbaar zijn, ligt bij Chalmers, maar die lost hij niet in. Hij vertrouwt voor de eerste premisse domweg blind op zijn eigen intuïtie op dit gebied. 

We zouden zelfs kunnen stellen dat deze intuïtie al dualistisch is: om zombies voor te kunnen stellen (premisse 1), moet je al dualistisch denken. Voor wie fysicalistisch denkt, is de zombie immers niet (coherent) voor te stellen en dus ook niet mogelijk. Het (coherent) voorstellen van een zombie kan daarmee alleen als dualisme waar is. 

Dualistische vooronderstellingen
Dat Chalmers dualisme vooronderstelt in plaats van concludeert, blijkt duidelijk uit paragraaf 3.2: 

“But the explanation of consciousness is not just a matter of explaining structure and function. Once we have explained all the physical structure in the vicinity of the brain, and we have explained how all the various brain functions are performed, there is a further sort of explanandum: consciousness itself. Why should all this structure and function give rise to experience? The story about the physical processes does not say.”

Hij stipuleert hier simpelweg dat verklaren van structuur en functie bewustzijn niet kan verklaren, maar dat is juist waar de discussie om draait! Dat hij hier al van dualisme uit lijkt te gaan, blijkt uit zijn taalgebruik (“give rise to”), al heeft dit idioom meerdere betekenissen en is het onduidelijk wat Chalmers hier precies bedoelt. Later in de paragraaf blijkt dit dualisme duidelijker. Zo heeft hij het erover dat bewustzijn en fysieke processen samengaan, wat reeds impliceert dat ze niet hetzelfde zijn (“the fact that consciousness accompanies a given physical process”). Hij heeft het ook over “bridging principles that link the physical facts with consciousness”, maar er valt alleen iets te overbruggen bij dualisme. 

Een parodieargument
Misschien wel de simpelste manier om te laten zien dat Chalmers’ argument niet deugt, is om met een symmetrisch argument te laten zien dat je via zijn manier van redeneren ook op de tegengestelde conclusie uit kunt komen. Dat kan met het volgende parodieargument (hieraan ontleend):

Premisse 1: zuiver fysieke wezens met bewustzijn zijn voorstelbaar (“conceivable”)
Premisse 2: voorstelbaarheid impliceert mogelijkheid
Premisse 3: als deze wezens mogelijk zijn, is dualisme onjuist
Conclusie: dualisme is onjuist

De wezens uit de eerste premisse zijn de (fysicalistische) tegenhangers van Chalmers’ (dualistische) zombies. Verder heeft dit argument exact dezelfde structuur. Ook dit argument is impliciet circulair, want de conclusie wordt eigenlijk al via de eerste premisse binnengesmokkeld. Chalmers doet echter precies hetzelfde met zijn argument. 

Van voorstelbaarheid naar mogelijkheid
Ook de tweede premisse van het argument (voorstelbaarheid impliceert mogelijkheid) is problematisch. Wat iemand zich voor kan stellen (wat conceivable), hangt namelijk sterk af van intuïties en vooral wat diegene weet (achtergrondkennis). Veel dingen die de oude Grieken bijvoorbeeld voor onvoorstelbaar zullen hebben gehouden, bleken niet alleen voorstelbaar, maar zelfs mogelijk. Lange tijd is zo gedacht dat de som van de hoeken van een driehoek wel 180 graden moest zijn. Meer of minder was onvoorstelbaar, laat staan mogelijk. Later bleek dat dit alleen geldt voor euclidische ruime, en dat in niet-euclidische ruimte de som ook groter of kleiner dan 180 kan zijn. Ook was er een tijd dat mensen zich water niet als H2O voorstelden en licht niet als elektromagnetische straling. Ze hadden het fout, weten we nu. Door wetenschappelijke ontwikkelingen bleek van alles voorstelbaar en zelfs mogelijk wat voorheen onmogelijk of zelfs onvoorstelbaar was. 

We kunnen ons ook zaken voorstellen die fysiek (empirisch) niet mogelijk zijn, zoals de eerdergenoemde vioolspelende spin. Dit soort voorstelbare, maar onmogelijke wezens spelen een prominente rol in vele kinderboeken en films, maar ze zeggen niets over wat werkelijk mogelijk is. Chalmers’ zombie – áls die al voorstelbaar zou zijn – kunnen we ook in deze categorie plaatsen. Wat voorstelbaar is, is slechts een psychologisch feit over een bepaald persoon op een bepaald moment, en kan daarom heel goed onjuist zijn. Het zegt bar weinig over (on)mogelijkheid. Voorstelbaarheid is een epistemische notie, mogelijkheid een (meta)fysische. Daarmee is premisse 2 problematisch. Ik heb ook al in een andere context kritiek geleverd op deze stap. 

Vergelijking met vitalisme
Dave Chalmers is vergelijkbaar met een vitalist die zegt dat een wezen alle biochemische en moleculairbiologische processen van een mens kan hebben, maar toch niet leeft omdat de élan vital mist. In de moderne biologie houden we dit om goede redenen voor onmogelijk: we hebben geleerd dat leven bestaat uit biochemische en moleculairbiologische processen. De criticus kan dan ook tegen Chalmers zeggen dat we geleerd hebben dat bewustzijn bestaat uit breinprocessen. Dit is feitelijk wat de fysicalist beweert. De bioloog zou zeggen dat de vitalist verward is over wat mogelijk is door een verkeerde voorstelling van zaken, net als de fysicalist tegen Chalmers zou zeggen dat hij verward is dat zijn zombie mogelijk is.

Hij voorziet deze kritiek en hij reageert dan ook op de vergelijking met vitalisme. Chalmers meent dat die vergelijking niet opgaat omdat het verklaren van leven gaat om het verklaren van functies. Is dit bij bewustzijn dan niet ook zo? Nee, want Chalmers stipuleert ook hier weer dat het niet om functie gaat: “With consciousness, by contrast, the problem persists even when the various functions are explained, as this was not a problem about the explanation of functions in the first place.” Maar dat is juist wat ter discussie staat! De fysicalist zou immers zeggen dat wanneer alle functies (alle relevante causale interacties) verklaard zijn, er niets meer overblijft om te verklaren, net als bij vitalisme, want bewustzijn is hersenfunctie. Ook hier weer redeneert Chalmers dus vanuit een dualistische vooronderstelling.

Conclusie
Chalmers’ veelgebruikte zombieargument tegen fysicalisme werkt niet. Alle premissen zijn problematisch. De eerste premisse is zelfs impliciet circulair: alleen voor een dualist zijn zombies (coherent) voorstelbaar, en dat kan alleen als fysicalisme onjuist is, wat het argument juist moest aantonen. Waarom blijft het dan toch zo populair en aantrekkelijk? Omdat we sterk de neiging hebben dualistisch te denken. Zelfs menig fysicalist heeft moeite zich daaraan te onttrekken en neemt het argument daarmee serieuzer dan hij zou moeten. Zonder louter de intuïtie waarop de eerste premisse is gebaseerd, komt het gehele argument niet van de grond. 

 

Wie zijn er online?

We hebben 507 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Peter SchatPeter Schat, componist.

Citaat

De atheïst is niet arrogant. Hij denkt alleen beter na.

~ Herman Philipse

De filosofische zombie is populair gemaakt door filosoof Dave Chalmers en wordt al jaren gebruikt als argument tegen fysicalisme, het idee dat alleen het fysieke bestaat. In de filosofie van de geest is dit het debat over hoe lichaam (vooral brein) en geest (vooral bewustzijn) zich tot elkaar verhouden. Volgens de (reductief) fysicalist is de geest wat het brein doet en bestaat bewustzijn dus uit hersenprocessen. Volgens de dualist is de geest iets wezenlijks anders dan het (fysieke) lichaam. (Idealisme, het idee dat alleen geest bestaat, laat ik hier verder buiten beschouwing.) Chalmers verdedigt een vorm van dualisme waarin bewustzijn niet (zuiver) een hersenproces kan zijn. Dit probeert hij aannemelijk te maken met onder andere zijn zombieargument. 

Ik heb ook al eerder uitgebreider over deze discussie geschreven (met ook meer uitleg over de verschillende posities en andere argumenten), maar wil hier vooral stilstaan bij het zombieargument. Het is een populair argument en het blijft voor velen plausibel, wat volgens mij psychologisch goed te verklaren valt (zie mijn eerdere artikel). Er is evenwel ook veel kritiek op dit argument gekomen, waaronder het verwijt dat het circulair is: het veronderstelt al wat het moet bewijzen (zie onder andere hier en hier). Ik denk dat deze kritiek terecht is en zal dit hieronder verder uitwerken. Daarnaast zal ik een aantal andere kritiekpunten bespreken. 

Filosofische zombies en het argument 
In hoofdstuk 3 van zijn boek The conscious mind definieert Chalmers de zombie als volgt: “someone or something physically identical to me (or to any other conscious being), but lacking conscious experiences altogether.” en “This creature is molecule-for-molecule identical to me, and indeed identical in all the low-level properties postulated by a completed physics, but he lacks conscious experience entirely.”. Dit is uiteraard niet de zombie uit de horrorfilms, maar een filosofisch zombie. Er wordt in de literatuur al jaren over gediscussieerd. 

In zijn boek geeft Chalmers het argument niet logisch weer, maar volgens mij ziet dat er als volgt uit:

Premisse 1: zombies zijn voorstelbaar (“conceivable”)
Premisse 2: voorstelbaarheid impliceert mogelijkheid
Premisse 3: als zombies mogelijk zijn, is fysicalisme onjuist
Conclusie: fysicalisme is onjuist

Logische mogelijkheid
Chalmers zelf heeft het over logische mogelijkheid hier, wat betekent dat iets mogelijk is als het vrij is van interne tegenspraak. Zombies zijn volgens hem logisch mogelijk. Hij geeft zelf toe dat het idee vreemd is en dat het zelfs onwaarschijnlijk is dat ze empirisch mogelijk zijn (dat ze bestaan in onze wereld). Voor hem is het echter genoeg dat het idee logisch mogelijk en coherent is. Over welke verschillende vormen van mogelijkheid er zijn en wat dit betekent, is veel discussie onder filosofen (zie verder hier, zie ook mijn bespreking hier).

Hier is al een eerste kritiek op het argument mogelijk. De fysicalist kan aangeven dat hij alleen geïnteresseerd is in de empirische werkelijkheid (onze wereld), niet in wat filosofen vanuit hun leunstoel kunnen bedenken als ze alleen logische mogelijkheid als criterium hanteren. Er is van alles logisch mogelijk wat niet empirisch mogelijk is, zoals een spin die de viool speelt. Als zombies alleen logisch mogelijk zijn, maar empirisch niet, is dat genoeg voor de fysicalist om te stellen dat ze niet bestaan, waarmee de rest van het argument irrelevant geworden is. Het is daarmee geen argument tegen fysicalisme, maar slechts tegen een zeer specifieke en extreme vorm ervan, die stelt dat het bestaan van het niet-fysieke logisch onmogelijk is. Ik zou niet weten waarom een fysicalist zo’n extreme positie zou moeten innemen, te meer omdat het irrelevant is voor onze wereld. Premisse 3 (opgevat als slechts logische mogelijkheid) is in dit geval onjuist.

Intuïtie
Maar laten we met Chalmers meegaan en onderzoeken of zombies coherent en logisch mogelijk zijn. Hij geeft zelf toe dat dit niet gemakkelijk is. Is bijvoorbeeld “mile-high unicycle” (1,6 kilometer hoge eenwieler) logisch mogelijk, vraag hij zich af? Voor hem is die mogelijkheid gewoon zonneklaar (“obvious”) en zijn alle pogingen dit verder te rechtvaardigen beroepen op intuïtie (“all appeals to intuition”). Er is ook geen interne tegenstrijdigheid in het concept van zo’n immense eenwieler. Voor hem is het met de zombie net zo: ook die is voor hem net zo zonneklaar (“equally obvious”). Hij geeft toe dat het ook hier aankomt op intuïtie: “In some ways an assertion of this logical possibility comes down to a brute intuition, but no more so than with the unicycle.”.

Maar gaat deze vergelijking op? In het geheel niet, volgens mij. Eenwielers van normale grootte bestaan en het is niet moeilijk voor te stellen dat we ze iets groter kunnen bouwen. Of we tot een mijl kunnen gaan, hangt af van bouwmaterialen en natuurkundige wetten. Hier kunnen we aan rekenen. We zouden zelfs kunnen proberen zo’n eenwieler te bouwen! We kunnen dus veel zeggen over de (waarschijnlijke) (on)mogelijkheid van een "mile-high unicycle'. Niemand heeft dan ook moeite zo’n grote eenwieler voor te stellen.

Dit geldt niet voor een zombie. We hebben nog nooit een zombie gezien, of iets wat erop lijkt. Dit is ook onmogelijk, want zelfs als we een zombie zouden tegenkomen, dan zouden we nooit kunnen weten dat het een zombie is. We kunnen er verder ook niet aan rekenen en ze zeker niet (proberen te) bouwen. De mogelijkheid daarvan is louter gebaseerd op een intuïtie. Ik heb die intuïtie niet en kan me er ook geen voorstelling van maken. Daarin ben ik niet alleen. Uit een grote enquête onder filosofen blijkt dat 16% van de geënquêteerde filosofen zich een zombie niet kan voorstellen en 37% houdt ze voor onmogelijk. Slechts 24% denkt met Chalmers dat ze mogelijk zijn. De vergelijking met een eenwieler gaat dus geheel mank. Voor wie Chalmers’ intuïtie niet heeft of die verwerpt, is het hele idee van een zombie niet coherent. Het argument komt dan niet van de grond. Premisse 1 wordt hier dus verworpen. 

Een andere onderbouwing?
Of kan Chalmers nog een andere onderbouwing aanvoeren voor de mogelijkheid van zombies? Dat probeert hij wel, maar ook die slaagt niet. Hij beroept zich op “nonstandard realizations”: “My functional organization—that is, the pattern of causal organization embodied in the mechanisms responsible for the production of my behavior—can in principle be realized in all sorts of strange ways.”.  

Voor die “strange ways” komt hij met een ander filosofisch gedachte-experiment: de mensen uit een groot land als China kunnen we causaal net zo organiseren als een brein. Elke persoon zou dan het gedrag van een hersencel simuleren. Zouden al deze mensen samen dan bewustzijn genereren? Natuurlijk niet. Je kunt op deze manier nooit alle causale interacties van een brein (in een lichaam, in een omgeving) simuleren. Hetzelfde geldt voor het vervangen van hersencellen door chips (in ieder geval zoals we ze nu kennen), een optie die hij ook nog benoemt. Je kunt zo de functionele organisatie nooit exact constant houden, zoals hij nodig heeft om zijn argument kracht bij te zetten. Dit gedachte-experiment is neurowetenschappelijk volstrekt ongeloofwaardig, waarmee het geen enkele relevantie heeft voor Chalmers’ molecule-voor-molecule gelijke zombie. Hij kan dit dus niet gebruiken voor de mogelijkheid van zijn zombie.

Het probleem met intuïties
Een ander argument voor de logische mogelijkheid van zombies geeft hij niet. De gehele mogelijkheid van zombies rust dus op Chalmers’ intuïtie dat ze kunnen bestaan. Het problemen hiermee is echter dat genoeg anderen die intuïtie niet hebben (zoals uit de enquête bleek) en dat we goede redenen hebben om die intuïties niet blind te vertrouwen. Intuïties blijken namelijk regelmatig onjuist en ze zijn evolutionair ontstaan. Dat betekent dat ze ons vooral helpen te overleven, niet de werkelijkheid ten diepste te doorgronden. We hebben geen enkele reden om te denken dat evolutie ons betrouwbare intuïties op het gebied van filosofische zombies zou geven. De bewijslast dat deze intuïties betrouwbaar zijn, ligt bij Chalmers, maar die lost hij niet in. Hij vertrouwt voor de eerste premisse domweg blind op zijn eigen intuïtie op dit gebied. 

We zouden zelfs kunnen stellen dat deze intuïtie al dualistisch is: om zombies voor te kunnen stellen (premisse 1), moet je al dualistisch denken. Voor wie fysicalistisch denkt, is de zombie immers niet (coherent) voor te stellen en dus ook niet mogelijk. Het (coherent) voorstellen van een zombie kan daarmee alleen als dualisme waar is. 

Dualistische vooronderstellingen
Dat Chalmers dualisme vooronderstelt in plaats van concludeert, blijkt duidelijk uit paragraaf 3.2: 

“But the explanation of consciousness is not just a matter of explaining structure and function. Once we have explained all the physical structure in the vicinity of the brain, and we have explained how all the various brain functions are performed, there is a further sort of explanandum: consciousness itself. Why should all this structure and function give rise to experience? The story about the physical processes does not say.”

Hij stipuleert hier simpelweg dat verklaren van structuur en functie bewustzijn niet kan verklaren, maar dat is juist waar de discussie om draait! Dat hij hier al van dualisme uit lijkt te gaan, blijkt uit zijn taalgebruik (“give rise to”), al heeft dit idioom meerdere betekenissen en is het onduidelijk wat Chalmers hier precies bedoelt. Later in de paragraaf blijkt dit dualisme duidelijker. Zo heeft hij het erover dat bewustzijn en fysieke processen samengaan, wat reeds impliceert dat ze niet hetzelfde zijn (“the fact that consciousness accompanies a given physical process”). Hij heeft het ook over “bridging principles that link the physical facts with consciousness”, maar er valt alleen iets te overbruggen bij dualisme. 

Een parodieargument
Misschien wel de simpelste manier om te laten zien dat Chalmers’ argument niet deugt, is om met een symmetrisch argument te laten zien dat je via zijn manier van redeneren ook op de tegengestelde conclusie uit kunt komen. Dat kan met het volgende parodieargument (hieraan ontleend):

Premisse 1: zuiver fysieke wezens met bewustzijn zijn voorstelbaar (“conceivable”)
Premisse 2: voorstelbaarheid impliceert mogelijkheid
Premisse 3: als deze wezens mogelijk zijn, is dualisme onjuist
Conclusie: dualisme is onjuist

De wezens uit de eerste premisse zijn de (fysicalistische) tegenhangers van Chalmers’ (dualistische) zombies. Verder heeft dit argument exact dezelfde structuur. Ook dit argument is impliciet circulair, want de conclusie wordt eigenlijk al via de eerste premisse binnengesmokkeld. Chalmers doet echter precies hetzelfde met zijn argument. 

Van voorstelbaarheid naar mogelijkheid
Ook de tweede premisse van het argument (voorstelbaarheid impliceert mogelijkheid) is problematisch. Wat iemand zich voor kan stellen (wat conceivable), hangt namelijk sterk af van intuïties en vooral wat diegene weet (achtergrondkennis). Veel dingen die de oude Grieken bijvoorbeeld voor onvoorstelbaar zullen hebben gehouden, bleken niet alleen voorstelbaar, maar zelfs mogelijk. Lange tijd is zo gedacht dat de som van de hoeken van een driehoek wel 180 graden moest zijn. Meer of minder was onvoorstelbaar, laat staan mogelijk. Later bleek dat dit alleen geldt voor euclidische ruime, en dat in niet-euclidische ruimte de som ook groter of kleiner dan 180 kan zijn. Ook was er een tijd dat mensen zich water niet als H2O voorstelden en licht niet als elektromagnetische straling. Ze hadden het fout, weten we nu. Door wetenschappelijke ontwikkelingen bleek van alles voorstelbaar en zelfs mogelijk wat voorheen onmogelijk of zelfs onvoorstelbaar was. 

We kunnen ons ook zaken voorstellen die fysiek (empirisch) niet mogelijk zijn, zoals de eerdergenoemde vioolspelende spin. Dit soort voorstelbare, maar onmogelijke wezens spelen een prominente rol in vele kinderboeken en films, maar ze zeggen niets over wat werkelijk mogelijk is. Chalmers’ zombie – áls die al voorstelbaar zou zijn – kunnen we ook in deze categorie plaatsen. Wat voorstelbaar is, is slechts een psychologisch feit over een bepaald persoon op een bepaald moment, en kan daarom heel goed onjuist zijn. Het zegt bar weinig over (on)mogelijkheid. Voorstelbaarheid is een epistemische notie, mogelijkheid een (meta)fysische. Daarmee is premisse 2 problematisch. Ik heb ook al in een andere context kritiek geleverd op deze stap. 

Vergelijking met vitalisme
Dave Chalmers is vergelijkbaar met een vitalist die zegt dat een wezen alle biochemische en moleculairbiologische processen van een mens kan hebben, maar toch niet leeft omdat de élan vital mist. In de moderne biologie houden we dit om goede redenen voor onmogelijk: we hebben geleerd dat leven bestaat uit biochemische en moleculairbiologische processen. De criticus kan dan ook tegen Chalmers zeggen dat we geleerd hebben dat bewustzijn bestaat uit breinprocessen. Dit is feitelijk wat de fysicalist beweert. De bioloog zou zeggen dat de vitalist verward is over wat mogelijk is door een verkeerde voorstelling van zaken, net als de fysicalist tegen Chalmers zou zeggen dat hij verward is dat zijn zombie mogelijk is.

Hij voorziet deze kritiek en hij reageert dan ook op de vergelijking met vitalisme. Chalmers meent dat die vergelijking niet opgaat omdat het verklaren van leven gaat om het verklaren van functies. Is dit bij bewustzijn dan niet ook zo? Nee, want Chalmers stipuleert ook hier weer dat het niet om functie gaat: “With consciousness, by contrast, the problem persists even when the various functions are explained, as this was not a problem about the explanation of functions in the first place.” Maar dat is juist wat ter discussie staat! De fysicalist zou immers zeggen dat wanneer alle functies (alle relevante causale interacties) verklaard zijn, er niets meer overblijft om te verklaren, net als bij vitalisme, want bewustzijn is hersenfunctie. Ook hier weer redeneert Chalmers dus vanuit een dualistische vooronderstelling.

Conclusie
Chalmers’ veelgebruikte zombieargument tegen fysicalisme werkt niet. Alle premissen zijn problematisch. De eerste premisse is zelfs impliciet circulair: alleen voor een dualist zijn zombies (coherent) voorstelbaar, en dat kan alleen als fysicalisme onjuist is, wat het argument juist moest aantonen. Waarom blijft het dan toch zo populair en aantrekkelijk? Omdat we sterk de neiging hebben dualistisch te denken. Zelfs menig fysicalist heeft moeite zich daaraan te onttrekken en neemt het argument daarmee serieuzer dan hij zou moeten. Zonder louter de intuïtie waarop de eerste premisse is gebaseerd, komt het gehele argument niet van de grond. 

Wie zijn er online?

We hebben 507 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Peter SchatPeter Schat, componist.

Citaat

De atheïst is niet arrogant. Hij denkt alleen beter na.

~ Herman Philipse