Kiezen voor Jezus, of kiezen voor God. Kan dat? God heeft ons vrije wil gegeven en hij wil dat wij in vrijheid voor hem kiezen, wordt vaak beweerd. Kunnen we vrijwillig de keuze maken om te gaan geloven in God? Ik durf te beweren van niet. En juist de mensen waarvan je zou mogen verwachten dat ze experts zijn op dit gebied, de gelovigen, blijken in de praktijk veel te gemakkelijk over dit probleem heen te stappen. Onterecht, naar mijn mening.

Begrippen

In het debat over geloof wordt er vaak op los gegoocheld met woorden en hun betekenissen. Dit levert onnodige spraakverwarring op. Om te voorkomen dat mijn betoog verzandt in een vage monoloog die meer weg heeft van een woordspelletje dan van een redevoering die daadwerkelijk hout snijdt, wil ik de betekenis van de belangrijkste termen binnen de context van mijn argumentatie vooraf definiëren.

De woorden 'geloof', 'ongeloof', 'gelovige' en 'ongelovige' worden vaak in verschillende betekenissen gehanteerd. (In de Koran, bijvoorbeeld, wordt de term 'ongelovige' niet alleen gebruikt voor atheïsten, maar feitelijk voor iedereen die niet islamitisch is.) Van Dale verwijst bij de betekenis van 'gelovig' naar het woord 'geloven', en geeft een aantal betekenissen van dat woord ('geloven'). De eerste betekenis die in de context van dit betoog relevant is, is:

vast overtuigd zijn dat iem. of iets niet alleen in de verbeelding, maar in werkelijkheid bestaat (I)

Pas wanneer aan deze betekenis van het woord 'geloven' is voldaan, kan een andere betekenis van hetzelfde woord relevantie krijgen, t.w.:

vast vertrouwen op God en Gods woord; [...] overtuigd zijn van de waarheid van de goddelijke openbaring (II)

Deze tweede betekenis sluit goed aan bij de betekenis die de Heidelberger Catechismus (een officieel leerstuk in de protestantse kerken) geeft van een 'waar geloof', in Zondag 7:

Vr.21. Wat is een waar geloof?
Antw. Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.

Om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen beide betekenissen (I en II) zal ik de volgende woordkeus hanteren. Voor geloven in de betekenis van I zal ik gebruik maken van de term 'geloven aan', en in het geval van betekenis II van de term 'geloven in'. Kortom, 'geloven aan' God betekent: geloven dat God niet alleen in de verbeelding, maar ook in werkelijkheid bestaat. En 'geloven in' God houdt in: vast vertrouwen op God en Gods woord, en overtuigd zijn van de waarheid van de goddelijke openbaring. 'Geloven aan' fungeert als een preconditie voor 'geloven in': wanneer iemand niet gelooft aan God, kan hij per definitie ook niet geloven in God. Wanneer we het woord 'gelovige' gebruiken, wordt over het algemeen bedoeld: iemand die gelooft in God, m.a.w. iemand die godsdienstig is. Om helder te zijn zal ik daarom verder het woord 'godsdienstige' gebruiken wanneer het gaat om iemand die gelooft in God.

We kunnen bij het bepalen van de te gebruiken terminologie ook vanaf de andere kant redeneren, en de betekenis van het woord 'ongelovig' als uitgangspunt nemen. Van Dale geeft wederom meerdere betekenissen. Ik pik de twee meest relevante er uit:

niet gelovend aan bepaalde, m.n. christelijke, godsdienstige waarheden (III)

ongodsdienstig (IV)

Ik vind betekenis III en IV beide niet sterk. Beide betekenissen laten ruimte voor de positie waarin iemand zich bevindt die wel aan God gelooft, maar niet in God gelooft. Met name bij de laatste (IV) is dat het geval. Mijn bezwaar tegen III is daarnaast ook, dat er a priori vanuit wordt gegaan dat er 'christelijke godsdienstige waarheden' zijn. Beide betekenissen geven naar mijn smaak niet duidelijk aan wat de betekenis van 'ongelovig' in de zin van 'atheïstisch' is. Een betere definitie van het woord 'ongelovig' (althans in de context van dit betoog) zou de omkering van de eerstgenoemde betekenis van het woord 'gelovig' (I) zijn, wat dan resulteert in:

niet overtuigd zijn dat iem. of iets in werkelijkheid bestaat, maar hooguit alleen in de verbeelding (V)

Een iets sterkere variant van V, die mijn persoonlijke positie met betrekking tot een god (of goden) beter verwoordt, zou zijn:

overtuigd zijn dat goden alleen in de verbeelding, en niet in werkelijkheid bestaan (VI)

De omkering van de tweede betekenis van het woord 'geloven' (II) resulteert in een positie waarin men wel gelooft aan, maar niet gelooft in God:

niet vertrouwen op God en Gods woord; [...] niet overtuigd zijn van de waarheid van de goddelijke openbaring (VII)

Betekenis IV en VII van 'ongelovig' zijn voor mijn betoog niet relevant, in tegenstelling tot betekenis V (die mijns inziens het best aansluit op de zuivere betekenis van de term atheïsme) en VI (een sterkere vorm van V). Kortom: de atheïst is ongelovig in de betekenis van V (of VI). De atheïst gelooft niet aan een god of goden, en daaruit volgt noodzakelijkerwijs dat de atheïst ook niet gelooft in een god of goden, en dus ook zeker niet godsdienstig kan zijn.

Ook de term 'vrije wil' zou op voorhand al voor verwarring kunnen zorgen. De term 'vrije wil' wordt binnen een ander debat, namelijk dat over determinisme (niet te verwarren met predestinatie), in een heel specifieke betekenis gebruikt, die hier niet van toepassing is. Met vrije wil bedoel ik in de context van mijn betoog: vrije keuze. Ik zal ook zoveel mogelijk de term 'vrije keuze' gebruiken, om verwarring te voorkomen.

Nu ik de betekenis van de binnen de context van mijn betoog gebruikte begrippen heb uitgelegd, zal ik beginnen met mijn betoog. Ik zal betogen dat geloven (I) niet een kwestie van vrije keuze kan zijn.

Een valse suggestie

In de discussies met mijn godsdienstige medemens valt het me vaak op dat men lijkt te denken dat ongeloof een bewuste keuze is. Met andere woorden: ongelovigen zouden diep in hun hart wel weten dat er een god is, maar ze negeren het bewijs, of wijzen die god af, uit rebellie of uit teleurstelling in die god. (Welke god dat dan is, hangt van de godsdienstige in kwestie af, maar dat is voor dit betoog niet relevant.) Voorbeelden van uitspraken die door de godsdienstigen met evangelisatiedrang in dergelijke gevallen worden gedaan zijn: 'Ook jij kunt tot geloof komen. Je hoeft het namelijk alleen maar aan Hem te vragen. Hij zal je namelijk helpen als je dat echt van Hem vraagt', 'Ben je boos op God?', 'Je moet Jezus aannemen als je verlosser' of 'God wil dat we in vrijheid voor hem kiezen.' Kort geleden nog, las ik een artikel in het dagblad Trouw met de titel 'Geloof kan iedereen leren' (23-4-2008) van Monic Slingerland. De eerste zin van het artikel: 'Geloven begint met een ontmoeting met God,' is tekenend voor de rest van het stuk. Verderop in het artikel wordt beweerd: '[Geloven] is een kwestie van kiezen.' Iets dreigender zijn uitspraken als: 'Wat als je na je dood voor je Schepper komt te staan en blijkt dat je de verkeerde keuze hebt gemaakt, en er rest God niets dan Satan je je plaats te laten wijzen in de hel?' of 'Het is een kwestie van gered willen worden door Jezus of verloren gaan,' waarbij vanzelfsprekend op diezelfde hel wordt geduid. Dergelijke uitspraken roepen meteen een associatie op met de weddenschap van Pascal uit de 17e eeuw, die na meer dan driehonderd jaar nog steeds de kop op blijkt te blijven steken.

Wat is er mis met deze argumentatie? Feitelijk worden hier twee verschillende betekenissen van het woord 'geloven' door elkaar gebruikt, t.w. I en II. Dit zaait verwarring en vertroebelt de discussie. Wanneer iemand besluit te kiezen voor Jezus of voor God hebben we het over geloven in de betekenis van II. Dit is een wilsbesluit, en dus een actie, een daad. Echter, de voorwaarde waaraan minimaal moet zijn voldaan om überhaupt te kunnen beginnen aan deze daad - en deze voorwaarde is geloven in de betekenis van I - wordt volledig genegeerd. Alsof ik er op een goede dag voor kan kiezen om aan God te gaan geloven (I) en vervolgens te besluiten hem te gaan dienen (II). Voor wat betreft het laatste - het besluit om God te gaan dienen - ben ik het met de bovenstaande argumentatie eens: je zou er voor kunnen kiezen om God te dienen ... mits je aan de preconditie hebt voldaan dat je aan God gelooft! En daar zit 'm nu net het probleem: zonder geloven aan God, is geloven in God logisch onmogelijk. De apostel Paulus dacht tweeduizend jaar geleden voor dit probleem al de oplossing te hebben gevonden, door te stellen dat wij de eigenschappen van God (en dus zijn bestaan) kunnen herleiden uit zijn werken, namelijk de schepping. Dit is te lezen in de brief aan de Romeinen, Romeinen 1:19-21, waar Paulus schrijft:

Want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn, want hoewel ze God kennen, hebben ze hem niet de eer en de dank gebracht die hem toekomen.

De schrijver van het Bijbelboek Wijsheid meent, om dezelfde reden, ook dat 'wie niet van God weet' niet vrij te pleiten is. In Wijsheid 13:8-9 lezen we:

Wie niet van God weet is een geboren dwaas. Zulke mensen zijn niet eens in staat om uit alle goede dingen die ze zien de Zijnde te kennen, of de maker te ontwaren in wat hij gemaakt heeft. [...] Ze zijn zo verdiept in het bestuderen van wat hij gemaakt heeft dat ze zich helemaal door het uiterlijk laten meeslepen, zo mooi is alles wat er te zien is. Desondanks zijn ze niet vrij te pleiten: als ze bij machte zijn om zo veel kennis op te doen dat ze de wereld kunnen doorvorsen, dan hadden ze hem die heerst over al die dingen toch allang moeten vinden?

Mijns inziens wordt er door zowel door Paulus als de schrijver van Wijsheid als door de daarvóór genoemde godsdienstigen met evangelisatiedrang iets cruciaals over het hoofd gezien in de argumentatie die zij bezigen. Er wordt namelijk a priori verondersteld dat God bestaat én dat men reeds aan hem gelooft (I). Immers, om aan 'Hem' te vragen of je tot geloof mag komen, vooronderstelt men al dat er een 'Hij' is om het aan te vragen. Om 'boos op God' te kunnen zijn moet je al vooronderstellen dat God überhaupt bestaat, en om onder de indruk te raken van een hel waartoe God je kan veroordelen, zul je ook op zijn minst moeten geloven dat er een hel en een God bestaan. Door a priori te stellen dat God bestaat en dat het alleen nog een kwestie is van acceptatie of afwijzing van Gods uitgestrekte hand, wekt men slechts de suggestie dat geloven een kwestie is van vrije keuze. Maar dit is een valse suggestie, omdat de voorwaarde voor geloof in God (geloven aan God) wordt genegeerd, dan wel met onbevredigende oplossing (zoals die van Paulus) wordt afgedaan. Immers, je zult, om de wereld als Gods schepping ('zijn werken', Romeinen 1:19-21) te kunnen interpreteren, eerst vast overtuigd moeten zijn dat God niet alleen in de verbeelding, maar ook in werkelijkheid bestaat (I). En in dat geval geloof je al aan God, en is Paulus' argumentatie overbodig geworden. Er is hier dus sprake van een drogreden, te weten een petitio principii (cirkelredenering). Paulus' argumentatie snijdt ook om een andere reden geen hout. Destijds kwam hij er wellicht goed mee weg, maar Paulus had Charles Darwin nooit ontmoet, of andere hedendaagse wetenschappers, en wist niets van de evolutietheorie waarmee het bovenstaande argument uit de brief aan de Romeinen voor wat betreft 'de schepping' moeiteloos kan worden ontkracht. En ook voor de andere 'werken' zijn door talloze moderne wetenschappers plausibele natuurlijke verklaringen gevonden. Het argument dat God de wereld wel moet hebben geschapen, omdat Paulus daar destijds nog geen betere verklaring voor had kan achteraf worden afgedaan als een argumentum ad ignorantiam drogreden (argument van onwetendheid).

De onvrijwilligheid van ongeloof

Paul Cliteur geeft in zijn boek Moreel Esperanto [1] een mooie metafoor die, denk ik, hout snijdt. Hij vergelijkt geloven aan met gevoelens van liefde, als volgt:

Jan kan heel goed met Marie opschieten en zij ook met Jan. Ze kunnen goed met elkaar praten. Ze houden allebei van theater en muziek. Ze houden allebei van uitgaan. En vakanties? Beter kan niet. Allebei houden ze van een 'actieve vakantie': klimmen, zwemmen fietsen - hoe kan het beter? Maar Jan is niet 'verliefd' op Marie. Jan is verliefd op Tanja, zij het Tanja niet op hem. Wat zou het gemakkelijk zijn, verzucht Jan, als hij 'verliefd kon worden' op Marie. Dan zou immers de liefde wederzijds zijn. Hij doet zijn best, maar het lukt niet. Hij blijft verliefd op de onbereikbare Tanja. Liefde en geloof lijken in dit opzicht op elkaar. Liefde laat zich niet dwingen, geloof ook niet.

De gevoelens van liefde zijn niet af te dwingen, ook niet door een sanctie of een beloning. Je wordt niet verliefd op commando of op verzoek. Er is geen sprake van een wilsbesluit. En zo is gaan geloven aan God ook geen wilsbesluit. Er is geen sprake van een actie of een daad. Net zo goed als een christen of een islamiet zichzelf er onmogelijk toe kan dwingen om aan Zeus te geloven (in de betekenis van I), of aan Wodan, Thor, Baäl, of aan een willekeurige andere god, is het voor een atheïst onmogelijk om op een goede dag te besluiten om vanaf dat moment maar eens in Jahweh te gaan geloven. Het is derhalve onzinnig om te stellen dat iemand gelooft op basis van vrijwilligheid. Dit is wat ik bedoel met de onvrijwilligheid van geloof of ongeloof.

De gevolgen van het loslaten van het vrije-keuze-argument.

Waarom blijft deze argumentatie dan toch zo hardnekkig steeds weer de kop opsteken? Onbegrip? Onwetendheid? Onwil? Onbegrip door onwetendheid? Onwetendheid door onwil? Naast onnadenkendheid of napraterij, is de belangrijkste oorzaak er eentje die ons niet zou moeten verbazen. Een belangrijke motivatie om het op vrije keuze te gooien is dat de ongelovige moreel verantwoordelijk kan worden gehouden, en zijn ongeloof als een zonde kan worden gezien. Het is dan ineens een stuk eenvoudiger te verdedigen dat de atheïst na dit leven door die rechtvaardige God wordt gestraft voor zijn ongeloof. Niet willen geloven impliceert schuld, en de schuldigen verdienen straf. Of, om het met de woorden van Paulus te zeggen: 'Er is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn.' Frappant eigenlijk, dat met name binnen het christelijke geloof er steeds maar zo op wordt gehamerd dat de mens zo zondig is. Al bij de geboorte ben je zondig. Je kunt niets, maar dan ook niets goed doen. Zelfs je gedachten zijn zondig en verdorven. Iedere sterveling verdient de hel, vanwege zijn aangeboren zondigheid. Er is maar één ontsnappingsclausule: je moet in aanmerking zien te komen voor Gods genade. En die genade kun je maar op één manier krijgen: geloven in God (II). De Heidelberger Catechismus verwoordt het in Zondag 7 als volgt:

Vr.20. Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden?
Antw. Neen zij, maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen.

Maar om dat te kunnen, zo heb ik betoogd, dient men eerst aan God te geloven (I, de noodzakelijke preconditie voor II), en daarover heeft een mens juist geen directe controle. (Het christendom zet hiermee, is mijn conclusie, de zaak op zijn kop.)

Stel nu, dat de godsdienstige erkent dat (on)geloof inderdaad niet een kwestie is van vrije wil. Dan zal hij zich ook moeten realiseren dat de rechtvaardigheid van God in het geding is! Immers, wanneer er geen sprake is van vrije wil, kan er geen sprake zijn van schuld, en wanneer er geen sprake is van schuld, is straffen onrechtvaardig. En een straf die zo ondraaglijk is als de hel[2] is ronduit immoreel. Een bittere pil. Zijn er nog alternatieven?

Bewuste onwetendheid

In Wijsheid 3:11 lezen we het volgende:

Wee degenen die wijsheid versmaden en onderricht afwijzen: hun hoop is ijdel, hun moeite vergeefs, en hun daden zijn zonder zin.

Natuurlijk kan men stellen dat God zich heeft geopenbaard in de Bijbel en dat iedereen er voor kan kiezen om daarvan kennis te nemen, of dat niet te doen en doelbewust onwetend te blijven. Zo bezien zou er wel degelijk sprake zijn van een wilsbesluit om God al dan niet te leren kennen, en tot geloof aan of zelfs geloof in God te komen. Ook dit argument is niet erg sterk. Ten eerste komt iemand niet tot geloof door een boek ergens over te lezen. Wie besluit de Edda te lezen wordt ook geen aanhanger van Odin, en wie de Bhagavad Gita leest zal ik niet meteen Shiva gaan aanbidden. Bovendien is het zo, dat de meeste atheïsten die deelnemen aan "het debat" de Bijbel wel degelijk gelezen en deze goed kennen. Het is onjuist om te stellen dat iedere atheïst achterover hangt tot iemand hem komt vertellen hoe de wereld in elkaar zit. Ook de atheïst zoekt, net zo goed als de godsdienstige, naar 'de waarheid'. Sommige atheïsten zijn daar serieuzer in dan anderen (en daarin is men vrij), maar dit geldt evenzo voor gelovigen. Er zijn luie gelovigen die zonder slag of stoot aannemen wat ze wordt voorgeschoteld, maar er zijn er ook die kritische afwegingen maken. En hoewel het me opvalt dat veel atheïsten zich in de Bijbel hebben verdiept, zullen er ook zijn die er geen moeite voor hebben willen doen. Het al dan niet gelovig zijn aan het einde van de zoektocht zegt niets over de intensiteit ervan, noch over de integriteit, de oprechtheid of de bevlogenheid van de zoekende. Is het dan rechtvaardig om hen die wel degelijk kennis hebben gezocht (en gevonden), maar desondanks (misschien zelfs derhalve) niet tot geloof zijn gekomen naar de hel te zenden?

De paradox van de genade

Ook een veelgehoord argument is het volgende. Er wordt gesteld dat de mens zelf verantwoordelijk is voor het proberen om tot geloof te komen, maar dat God, of de Heilige Geest verantwoordelijk is voor het succes. In Efeziërs 2:8-9 schrijft Paulus in zijn brief aan de Efeziërs:

Door zijn genade bent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan.

Wat Paulus hier eigenlijk schrijft bevestigt mijn stelling dat geloof of ongeloof helemaal geen zaak van vrije keuze is (zij het om een andere reden). Het is een geschenk van God volgens Paulus. Ook de Heidelberger Catechismus beaamt dit in Zondag 25:

Vr.65. Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk geloof?
Antw. Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des Heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten.

Wat valt de ongelovige dan nog te verwijten? De godsdienstige kan 'zich er niet op laten voorstaan' volgens Paulus, en dus valt de ongelovige dan ook niets te verwijten. Het moge duidelijk zijn dat ook dit geen goed alternatief argument is om de bovengenoemde bittere pil te elimineren. Het bevestigt alleen maar mijn stelling van de onvrijwilligheid van (on)geloof, waarmee de rechtvaardigheid van de door de christenen gepostuleerde god in het geding komt.

Begrip van de openbaring door de Heilige Geest

'Atheïsten zijn per definitie niet in staat om de Bijbel te begrijpen omdat zij niet de Heilige Geest hebben ontvangen,' is ook een veelgehoord argument. Dit argument is vatbaar voor dezelfde fatale tegenwerping die ik hierboven noemde onder de paradox van de genade. Bovendien is hier sprake van een cirkelredenering. Wij weten van de Heilige Geest uit de openbaring van God, de Bijbel, die pas kan worden begrepen wanneer diezelfde Heilige Geest is ontvangen. Maar de Heilige Geest kan pas worden ontvangen wanneer iemand daar voor open staat, wat uiteraard pas kan na wetenschap te hebben verkregen van diezelfde Heilige Geest door de Bijbel te lezen.

If you can't beat 'em ...

Herinterpretatie is ook een manier om de eerder genoemde bittere pil weg te werken. Een straf zo erg als de hel, voor iets waar de beklaagde geen invloed op kan hebben is niet rechtvaardig, zo wordt min of meer erkent, en herinterpretatie van het fenomeen hel is soms het gevolg. Met name de wat modernere, meer gematigde godsdienstigen hanteren (gelukkig) een symbolische interpretatie, of geloven helemaal niet meer in een hel. Het probleem met herinterpretatie van de Bijbel is echter dat er geen goede methodologie voor bestaat: hoe herinterpreteer je als eenvoudige sterveling het door God geïnspireerde heilige boek, zijn openbaring aan de mensheid? En wie heeft daarvoor de autoriteit? Mag iedereen zomaar een eigen interpretatie hanteren, en bevindt men zich niet op het hellende vlak naar het ietsisme, en uiteindelijk misschien wel het atheïsme? Dit dilemma van de methodologie en autoriteit wordt door Prof. dr. mr. Herman Philipse het Scaliaans dilemma genoemd in zijn reeks colleges over godsdienstfilosofie [3]. Dit dilemma komt op het volgende neer: letterlijk uitgelegd bevatten openbaringen te veel onwaarheden of pijnpunten om te kunnen gelden als 100% betrouwbaar. Echter, voor modernisering van de openbaring ontbreekt ons de autoriteit (omdat die openbaring immers Gods woord is), en er bestaat bovendien geen goede methodologie voor.

Conclusie

  1. (on)geloof (I) is onvrijwillig. Het is geen actie, geen wilsbesluit, maar een conclusie/realisatie op basis van verworven kennis en denkvermogen.
  2. Uit 1 volgt dat straf voor ongeloof onrechtvaardig is, en dus is Gods rechtvaardigheid ernstig in het geding. Dit levert een inconsistent godsbeeld op, want God wordt immers door het christendom gepostuleerd als zijnde een rechtvaardige god [4].
  3. Het probleem uit 2 is met rationele argumenten niet te ontkrachten, en herinterpretatie lijkt onvermijdelijk. Herinterpretatie levert een nieuw probleem op: hiervoor is geen autoriteit en geen methodologie waarover consensus bestaat beschikbaar.

Het godsbeeld dat algemeen geldt in het christendom, van een rechtvaardige God die genadig is, mits men oprecht in hem gelooft is inconsistent, en dus onhoudbaar. Dat beeld zal moeten worden bijgesteld, dan wel verworpen. Om de atheïst te bekeren tot het geloof (II), zal de evangelist het geloofwaardig, aannemelijk moeten maken dat God in de werkelijkheid bestaat (I). Om (aan) iets te geloven zijn goede, overtuigende redenen nodig, niet een opdracht ('accepteer God'). Men zal moeten komen met een consistente, falsificeerbare godhypothese die stand houdt tegenover de logica, de ratio, de voortschrijdende wetenschappelijke kennis, maar ook met één consistente interpretatie van de Bijbel. Niet een hypothese die steeds minder inhoud krijgt omdat deze keer op keer moet worden aangepast aan nieuwe wetenschappelijke inzichten, waarmee telkens weer geen overeenstemming blijkt te zijn. Dit kon nog wel eens een zware dobber worden, en ik verwacht daarom ook niet dat het gebeurt.

Noten

  1. Paul Cliteur, Moreel Esperanto, 2007, ISBN 978-90-295-6321-5, p.239
  2. Mattheüs 5:22; Mattheüs 5:29; Mattheüs 5:30; Mattheüs 10:28; Mattheüs 18:9; Mattheüs 23:33; Marcus 9:43; Marcus 9:45; Marcus 9:47; Lucas 12:5; Jakobus 3:6; Openbaring 14:10-11; Openbaring 20:10-15
  3. Prof. dr. mr. Herman Philipse, Godsdienstfilosofie, 2006, ISBN 978-90-8530-050-2
  4. Deuteronomium 32:4; 2 Kronieken 12:6; Ezra 9:15; Nehemia 9:8, 33; Psalm 11:7; Psalm 19:10; Psalm 25:8; Psalm 35:24; Psalm 67:5; Psalm 96:13; Psalm 98:9; Psalm 103:6; Psalm 112:4; Psalm 116:5; Psalm 119:75, 137, 144, 149, 156, 160, 172; Psalm 129:4; Psalm 143:1; Psalm 145:17; Jeremia 20:12; Esther (Grieks) 8:18; Wijsheid 12:15, 26; Sirach 18:2; Baruch 2:9; Handelingen 17:31; Romeinen 2:5; Romeinen 3:4, 25; 2 Tessalonicenzen 1:5-6; 1 Petrus 3:18; 1 Johannes 1:9; 1 Johannes 2:29; 1 Johannes 3:7; Openbaring 15:3; Openbaring 16:5, 7; Openbaring 19:2, 11
 

Wie zijn er online?

We hebben 166 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Hafid BouazzaHafid Bouazza, schrijver.

Citaat

It was, of course, a lie what you read about my religious convictions, a lie which is being systematically repeated. I do not believe in a personal God and I have never denied this but have expressed it clearly. If something is in me which can be called religious then it is the unbounded admiration for the structure of the world so far as our science can reveal it.

~ Albert Einstein

Kiezen voor Jezus, of kiezen voor God. Kan dat? God heeft ons vrije wil gegeven en hij wil dat wij in vrijheid voor hem kiezen, wordt vaak beweerd. Kunnen we vrijwillig de keuze maken om te gaan geloven in God? Ik durf te beweren van niet. En juist de mensen waarvan je zou mogen verwachten dat ze experts zijn op dit gebied, de gelovigen, blijken in de praktijk veel te gemakkelijk over dit probleem heen te stappen. Onterecht, naar mijn mening.

Begrippen

In het debat over geloof wordt er vaak op los gegoocheld met woorden en hun betekenissen. Dit levert onnodige spraakverwarring op. Om te voorkomen dat mijn betoog verzandt in een vage monoloog die meer weg heeft van een woordspelletje dan van een redevoering die daadwerkelijk hout snijdt, wil ik de betekenis van de belangrijkste termen binnen de context van mijn argumentatie vooraf definiëren.

De woorden 'geloof', 'ongeloof', 'gelovige' en 'ongelovige' worden vaak in verschillende betekenissen gehanteerd. (In de Koran, bijvoorbeeld, wordt de term 'ongelovige' niet alleen gebruikt voor atheïsten, maar feitelijk voor iedereen die niet islamitisch is.) Van Dale verwijst bij de betekenis van 'gelovig' naar het woord 'geloven', en geeft een aantal betekenissen van dat woord ('geloven'). De eerste betekenis die in de context van dit betoog relevant is, is:

vast overtuigd zijn dat iem. of iets niet alleen in de verbeelding, maar in werkelijkheid bestaat (I)

Pas wanneer aan deze betekenis van het woord 'geloven' is voldaan, kan een andere betekenis van hetzelfde woord relevantie krijgen, t.w.:

vast vertrouwen op God en Gods woord; [...] overtuigd zijn van de waarheid van de goddelijke openbaring (II)

Deze tweede betekenis sluit goed aan bij de betekenis die de Heidelberger Catechismus (een officieel leerstuk in de protestantse kerken) geeft van een 'waar geloof', in Zondag 7:

Vr.21. Wat is een waar geloof?
Antw. Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.

Om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen beide betekenissen (I en II) zal ik de volgende woordkeus hanteren. Voor geloven in de betekenis van I zal ik gebruik maken van de term 'geloven aan', en in het geval van betekenis II van de term 'geloven in'. Kortom, 'geloven aan' God betekent: geloven dat God niet alleen in de verbeelding, maar ook in werkelijkheid bestaat. En 'geloven in' God houdt in: vast vertrouwen op God en Gods woord, en overtuigd zijn van de waarheid van de goddelijke openbaring. 'Geloven aan' fungeert als een preconditie voor 'geloven in': wanneer iemand niet gelooft aan God, kan hij per definitie ook niet geloven in God. Wanneer we het woord 'gelovige' gebruiken, wordt over het algemeen bedoeld: iemand die gelooft in God, m.a.w. iemand die godsdienstig is. Om helder te zijn zal ik daarom verder het woord 'godsdienstige' gebruiken wanneer het gaat om iemand die gelooft in God.

We kunnen bij het bepalen van de te gebruiken terminologie ook vanaf de andere kant redeneren, en de betekenis van het woord 'ongelovig' als uitgangspunt nemen. Van Dale geeft wederom meerdere betekenissen. Ik pik de twee meest relevante er uit:

niet gelovend aan bepaalde, m.n. christelijke, godsdienstige waarheden (III)

ongodsdienstig (IV)

Ik vind betekenis III en IV beide niet sterk. Beide betekenissen laten ruimte voor de positie waarin iemand zich bevindt die wel aan God gelooft, maar niet in God gelooft. Met name bij de laatste (IV) is dat het geval. Mijn bezwaar tegen III is daarnaast ook, dat er a priori vanuit wordt gegaan dat er 'christelijke godsdienstige waarheden' zijn. Beide betekenissen geven naar mijn smaak niet duidelijk aan wat de betekenis van 'ongelovig' in de zin van 'atheïstisch' is. Een betere definitie van het woord 'ongelovig' (althans in de context van dit betoog) zou de omkering van de eerstgenoemde betekenis van het woord 'gelovig' (I) zijn, wat dan resulteert in:

niet overtuigd zijn dat iem. of iets in werkelijkheid bestaat, maar hooguit alleen in de verbeelding (V)

Een iets sterkere variant van V, die mijn persoonlijke positie met betrekking tot een god (of goden) beter verwoordt, zou zijn:

overtuigd zijn dat goden alleen in de verbeelding, en niet in werkelijkheid bestaan (VI)

De omkering van de tweede betekenis van het woord 'geloven' (II) resulteert in een positie waarin men wel gelooft aan, maar niet gelooft in God:

niet vertrouwen op God en Gods woord; [...] niet overtuigd zijn van de waarheid van de goddelijke openbaring (VII)

Betekenis IV en VII van 'ongelovig' zijn voor mijn betoog niet relevant, in tegenstelling tot betekenis V (die mijns inziens het best aansluit op de zuivere betekenis van de term atheïsme) en VI (een sterkere vorm van V). Kortom: de atheïst is ongelovig in de betekenis van V (of VI). De atheïst gelooft niet aan een god of goden, en daaruit volgt noodzakelijkerwijs dat de atheïst ook niet gelooft in een god of goden, en dus ook zeker niet godsdienstig kan zijn.

Ook de term 'vrije wil' zou op voorhand al voor verwarring kunnen zorgen. De term 'vrije wil' wordt binnen een ander debat, namelijk dat over determinisme (niet te verwarren met predestinatie), in een heel specifieke betekenis gebruikt, die hier niet van toepassing is. Met vrije wil bedoel ik in de context van mijn betoog: vrije keuze. Ik zal ook zoveel mogelijk de term 'vrije keuze' gebruiken, om verwarring te voorkomen.

Nu ik de betekenis van de binnen de context van mijn betoog gebruikte begrippen heb uitgelegd, zal ik beginnen met mijn betoog. Ik zal betogen dat geloven (I) niet een kwestie van vrije keuze kan zijn.

Een valse suggestie

In de discussies met mijn godsdienstige medemens valt het me vaak op dat men lijkt te denken dat ongeloof een bewuste keuze is. Met andere woorden: ongelovigen zouden diep in hun hart wel weten dat er een god is, maar ze negeren het bewijs, of wijzen die god af, uit rebellie of uit teleurstelling in die god. (Welke god dat dan is, hangt van de godsdienstige in kwestie af, maar dat is voor dit betoog niet relevant.) Voorbeelden van uitspraken die door de godsdienstigen met evangelisatiedrang in dergelijke gevallen worden gedaan zijn: 'Ook jij kunt tot geloof komen. Je hoeft het namelijk alleen maar aan Hem te vragen. Hij zal je namelijk helpen als je dat echt van Hem vraagt', 'Ben je boos op God?', 'Je moet Jezus aannemen als je verlosser' of 'God wil dat we in vrijheid voor hem kiezen.' Kort geleden nog, las ik een artikel in het dagblad Trouw met de titel 'Geloof kan iedereen leren' (23-4-2008) van Monic Slingerland. De eerste zin van het artikel: 'Geloven begint met een ontmoeting met God,' is tekenend voor de rest van het stuk. Verderop in het artikel wordt beweerd: '[Geloven] is een kwestie van kiezen.' Iets dreigender zijn uitspraken als: 'Wat als je na je dood voor je Schepper komt te staan en blijkt dat je de verkeerde keuze hebt gemaakt, en er rest God niets dan Satan je je plaats te laten wijzen in de hel?' of 'Het is een kwestie van gered willen worden door Jezus of verloren gaan,' waarbij vanzelfsprekend op diezelfde hel wordt geduid. Dergelijke uitspraken roepen meteen een associatie op met de weddenschap van Pascal uit de 17e eeuw, die na meer dan driehonderd jaar nog steeds de kop op blijkt te blijven steken.

Wat is er mis met deze argumentatie? Feitelijk worden hier twee verschillende betekenissen van het woord 'geloven' door elkaar gebruikt, t.w. I en II. Dit zaait verwarring en vertroebelt de discussie. Wanneer iemand besluit te kiezen voor Jezus of voor God hebben we het over geloven in de betekenis van II. Dit is een wilsbesluit, en dus een actie, een daad. Echter, de voorwaarde waaraan minimaal moet zijn voldaan om überhaupt te kunnen beginnen aan deze daad - en deze voorwaarde is geloven in de betekenis van I - wordt volledig genegeerd. Alsof ik er op een goede dag voor kan kiezen om aan God te gaan geloven (I) en vervolgens te besluiten hem te gaan dienen (II). Voor wat betreft het laatste - het besluit om God te gaan dienen - ben ik het met de bovenstaande argumentatie eens: je zou er voor kunnen kiezen om God te dienen ... mits je aan de preconditie hebt voldaan dat je aan God gelooft! En daar zit 'm nu net het probleem: zonder geloven aan God, is geloven in God logisch onmogelijk. De apostel Paulus dacht tweeduizend jaar geleden voor dit probleem al de oplossing te hebben gevonden, door te stellen dat wij de eigenschappen van God (en dus zijn bestaan) kunnen herleiden uit zijn werken, namelijk de schepping. Dit is te lezen in de brief aan de Romeinen, Romeinen 1:19-21, waar Paulus schrijft:

Want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn, want hoewel ze God kennen, hebben ze hem niet de eer en de dank gebracht die hem toekomen.

De schrijver van het Bijbelboek Wijsheid meent, om dezelfde reden, ook dat 'wie niet van God weet' niet vrij te pleiten is. In Wijsheid 13:8-9 lezen we:

Wie niet van God weet is een geboren dwaas. Zulke mensen zijn niet eens in staat om uit alle goede dingen die ze zien de Zijnde te kennen, of de maker te ontwaren in wat hij gemaakt heeft. [...] Ze zijn zo verdiept in het bestuderen van wat hij gemaakt heeft dat ze zich helemaal door het uiterlijk laten meeslepen, zo mooi is alles wat er te zien is. Desondanks zijn ze niet vrij te pleiten: als ze bij machte zijn om zo veel kennis op te doen dat ze de wereld kunnen doorvorsen, dan hadden ze hem die heerst over al die dingen toch allang moeten vinden?

Mijns inziens wordt er door zowel door Paulus als de schrijver van Wijsheid als door de daarvóór genoemde godsdienstigen met evangelisatiedrang iets cruciaals over het hoofd gezien in de argumentatie die zij bezigen. Er wordt namelijk a priori verondersteld dat God bestaat én dat men reeds aan hem gelooft (I). Immers, om aan 'Hem' te vragen of je tot geloof mag komen, vooronderstelt men al dat er een 'Hij' is om het aan te vragen. Om 'boos op God' te kunnen zijn moet je al vooronderstellen dat God überhaupt bestaat, en om onder de indruk te raken van een hel waartoe God je kan veroordelen, zul je ook op zijn minst moeten geloven dat er een hel en een God bestaan. Door a priori te stellen dat God bestaat en dat het alleen nog een kwestie is van acceptatie of afwijzing van Gods uitgestrekte hand, wekt men slechts de suggestie dat geloven een kwestie is van vrije keuze. Maar dit is een valse suggestie, omdat de voorwaarde voor geloof in God (geloven aan God) wordt genegeerd, dan wel met onbevredigende oplossing (zoals die van Paulus) wordt afgedaan. Immers, je zult, om de wereld als Gods schepping ('zijn werken', Romeinen 1:19-21) te kunnen interpreteren, eerst vast overtuigd moeten zijn dat God niet alleen in de verbeelding, maar ook in werkelijkheid bestaat (I). En in dat geval geloof je al aan God, en is Paulus' argumentatie overbodig geworden. Er is hier dus sprake van een drogreden, te weten een petitio principii (cirkelredenering). Paulus' argumentatie snijdt ook om een andere reden geen hout. Destijds kwam hij er wellicht goed mee weg, maar Paulus had Charles Darwin nooit ontmoet, of andere hedendaagse wetenschappers, en wist niets van de evolutietheorie waarmee het bovenstaande argument uit de brief aan de Romeinen voor wat betreft 'de schepping' moeiteloos kan worden ontkracht. En ook voor de andere 'werken' zijn door talloze moderne wetenschappers plausibele natuurlijke verklaringen gevonden. Het argument dat God de wereld wel moet hebben geschapen, omdat Paulus daar destijds nog geen betere verklaring voor had kan achteraf worden afgedaan als een argumentum ad ignorantiam drogreden (argument van onwetendheid).

De onvrijwilligheid van ongeloof

Paul Cliteur geeft in zijn boek Moreel Esperanto [1] een mooie metafoor die, denk ik, hout snijdt. Hij vergelijkt geloven aan met gevoelens van liefde, als volgt:

Jan kan heel goed met Marie opschieten en zij ook met Jan. Ze kunnen goed met elkaar praten. Ze houden allebei van theater en muziek. Ze houden allebei van uitgaan. En vakanties? Beter kan niet. Allebei houden ze van een 'actieve vakantie': klimmen, zwemmen fietsen - hoe kan het beter? Maar Jan is niet 'verliefd' op Marie. Jan is verliefd op Tanja, zij het Tanja niet op hem. Wat zou het gemakkelijk zijn, verzucht Jan, als hij 'verliefd kon worden' op Marie. Dan zou immers de liefde wederzijds zijn. Hij doet zijn best, maar het lukt niet. Hij blijft verliefd op de onbereikbare Tanja. Liefde en geloof lijken in dit opzicht op elkaar. Liefde laat zich niet dwingen, geloof ook niet.

De gevoelens van liefde zijn niet af te dwingen, ook niet door een sanctie of een beloning. Je wordt niet verliefd op commando of op verzoek. Er is geen sprake van een wilsbesluit. En zo is gaan geloven aan God ook geen wilsbesluit. Er is geen sprake van een actie of een daad. Net zo goed als een christen of een islamiet zichzelf er onmogelijk toe kan dwingen om aan Zeus te geloven (in de betekenis van I), of aan Wodan, Thor, Baäl, of aan een willekeurige andere god, is het voor een atheïst onmogelijk om op een goede dag te besluiten om vanaf dat moment maar eens in Jahweh te gaan geloven. Het is derhalve onzinnig om te stellen dat iemand gelooft op basis van vrijwilligheid. Dit is wat ik bedoel met de onvrijwilligheid van geloof of ongeloof.

De gevolgen van het loslaten van het vrije-keuze-argument.

Waarom blijft deze argumentatie dan toch zo hardnekkig steeds weer de kop opsteken? Onbegrip? Onwetendheid? Onwil? Onbegrip door onwetendheid? Onwetendheid door onwil? Naast onnadenkendheid of napraterij, is de belangrijkste oorzaak er eentje die ons niet zou moeten verbazen. Een belangrijke motivatie om het op vrije keuze te gooien is dat de ongelovige moreel verantwoordelijk kan worden gehouden, en zijn ongeloof als een zonde kan worden gezien. Het is dan ineens een stuk eenvoudiger te verdedigen dat de atheïst na dit leven door die rechtvaardige God wordt gestraft voor zijn ongeloof. Niet willen geloven impliceert schuld, en de schuldigen verdienen straf. Of, om het met de woorden van Paulus te zeggen: 'Er is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn.' Frappant eigenlijk, dat met name binnen het christelijke geloof er steeds maar zo op wordt gehamerd dat de mens zo zondig is. Al bij de geboorte ben je zondig. Je kunt niets, maar dan ook niets goed doen. Zelfs je gedachten zijn zondig en verdorven. Iedere sterveling verdient de hel, vanwege zijn aangeboren zondigheid. Er is maar één ontsnappingsclausule: je moet in aanmerking zien te komen voor Gods genade. En die genade kun je maar op één manier krijgen: geloven in God (II). De Heidelberger Catechismus verwoordt het in Zondag 7 als volgt:

Vr.20. Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden?
Antw. Neen zij, maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen.

Maar om dat te kunnen, zo heb ik betoogd, dient men eerst aan God te geloven (I, de noodzakelijke preconditie voor II), en daarover heeft een mens juist geen directe controle. (Het christendom zet hiermee, is mijn conclusie, de zaak op zijn kop.)

Stel nu, dat de godsdienstige erkent dat (on)geloof inderdaad niet een kwestie is van vrije wil. Dan zal hij zich ook moeten realiseren dat de rechtvaardigheid van God in het geding is! Immers, wanneer er geen sprake is van vrije wil, kan er geen sprake zijn van schuld, en wanneer er geen sprake is van schuld, is straffen onrechtvaardig. En een straf die zo ondraaglijk is als de hel[2] is ronduit immoreel. Een bittere pil. Zijn er nog alternatieven?

Bewuste onwetendheid

In Wijsheid 3:11 lezen we het volgende:

Wee degenen die wijsheid versmaden en onderricht afwijzen: hun hoop is ijdel, hun moeite vergeefs, en hun daden zijn zonder zin.

Natuurlijk kan men stellen dat God zich heeft geopenbaard in de Bijbel en dat iedereen er voor kan kiezen om daarvan kennis te nemen, of dat niet te doen en doelbewust onwetend te blijven. Zo bezien zou er wel degelijk sprake zijn van een wilsbesluit om God al dan niet te leren kennen, en tot geloof aan of zelfs geloof in God te komen. Ook dit argument is niet erg sterk. Ten eerste komt iemand niet tot geloof door een boek ergens over te lezen. Wie besluit de Edda te lezen wordt ook geen aanhanger van Odin, en wie de Bhagavad Gita leest zal ik niet meteen Shiva gaan aanbidden. Bovendien is het zo, dat de meeste atheïsten die deelnemen aan "het debat" de Bijbel wel degelijk gelezen en deze goed kennen. Het is onjuist om te stellen dat iedere atheïst achterover hangt tot iemand hem komt vertellen hoe de wereld in elkaar zit. Ook de atheïst zoekt, net zo goed als de godsdienstige, naar 'de waarheid'. Sommige atheïsten zijn daar serieuzer in dan anderen (en daarin is men vrij), maar dit geldt evenzo voor gelovigen. Er zijn luie gelovigen die zonder slag of stoot aannemen wat ze wordt voorgeschoteld, maar er zijn er ook die kritische afwegingen maken. En hoewel het me opvalt dat veel atheïsten zich in de Bijbel hebben verdiept, zullen er ook zijn die er geen moeite voor hebben willen doen. Het al dan niet gelovig zijn aan het einde van de zoektocht zegt niets over de intensiteit ervan, noch over de integriteit, de oprechtheid of de bevlogenheid van de zoekende. Is het dan rechtvaardig om hen die wel degelijk kennis hebben gezocht (en gevonden), maar desondanks (misschien zelfs derhalve) niet tot geloof zijn gekomen naar de hel te zenden?

De paradox van de genade

Ook een veelgehoord argument is het volgende. Er wordt gesteld dat de mens zelf verantwoordelijk is voor het proberen om tot geloof te komen, maar dat God, of de Heilige Geest verantwoordelijk is voor het succes. In Efeziërs 2:8-9 schrijft Paulus in zijn brief aan de Efeziërs:

Door zijn genade bent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan.

Wat Paulus hier eigenlijk schrijft bevestigt mijn stelling dat geloof of ongeloof helemaal geen zaak van vrije keuze is (zij het om een andere reden). Het is een geschenk van God volgens Paulus. Ook de Heidelberger Catechismus beaamt dit in Zondag 25:

Vr.65. Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk geloof?
Antw. Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des Heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten.

Wat valt de ongelovige dan nog te verwijten? De godsdienstige kan 'zich er niet op laten voorstaan' volgens Paulus, en dus valt de ongelovige dan ook niets te verwijten. Het moge duidelijk zijn dat ook dit geen goed alternatief argument is om de bovengenoemde bittere pil te elimineren. Het bevestigt alleen maar mijn stelling van de onvrijwilligheid van (on)geloof, waarmee de rechtvaardigheid van de door de christenen gepostuleerde god in het geding komt.

Begrip van de openbaring door de Heilige Geest

'Atheïsten zijn per definitie niet in staat om de Bijbel te begrijpen omdat zij niet de Heilige Geest hebben ontvangen,' is ook een veelgehoord argument. Dit argument is vatbaar voor dezelfde fatale tegenwerping die ik hierboven noemde onder de paradox van de genade. Bovendien is hier sprake van een cirkelredenering. Wij weten van de Heilige Geest uit de openbaring van God, de Bijbel, die pas kan worden begrepen wanneer diezelfde Heilige Geest is ontvangen. Maar de Heilige Geest kan pas worden ontvangen wanneer iemand daar voor open staat, wat uiteraard pas kan na wetenschap te hebben verkregen van diezelfde Heilige Geest door de Bijbel te lezen.

If you can't beat 'em ...

Herinterpretatie is ook een manier om de eerder genoemde bittere pil weg te werken. Een straf zo erg als de hel, voor iets waar de beklaagde geen invloed op kan hebben is niet rechtvaardig, zo wordt min of meer erkent, en herinterpretatie van het fenomeen hel is soms het gevolg. Met name de wat modernere, meer gematigde godsdienstigen hanteren (gelukkig) een symbolische interpretatie, of geloven helemaal niet meer in een hel. Het probleem met herinterpretatie van de Bijbel is echter dat er geen goede methodologie voor bestaat: hoe herinterpreteer je als eenvoudige sterveling het door God geïnspireerde heilige boek, zijn openbaring aan de mensheid? En wie heeft daarvoor de autoriteit? Mag iedereen zomaar een eigen interpretatie hanteren, en bevindt men zich niet op het hellende vlak naar het ietsisme, en uiteindelijk misschien wel het atheïsme? Dit dilemma van de methodologie en autoriteit wordt door Prof. dr. mr. Herman Philipse het Scaliaans dilemma genoemd in zijn reeks colleges over godsdienstfilosofie [3]. Dit dilemma komt op het volgende neer: letterlijk uitgelegd bevatten openbaringen te veel onwaarheden of pijnpunten om te kunnen gelden als 100% betrouwbaar. Echter, voor modernisering van de openbaring ontbreekt ons de autoriteit (omdat die openbaring immers Gods woord is), en er bestaat bovendien geen goede methodologie voor.

Conclusie

  1. (on)geloof (I) is onvrijwillig. Het is geen actie, geen wilsbesluit, maar een conclusie/realisatie op basis van verworven kennis en denkvermogen.
  2. Uit 1 volgt dat straf voor ongeloof onrechtvaardig is, en dus is Gods rechtvaardigheid ernstig in het geding. Dit levert een inconsistent godsbeeld op, want God wordt immers door het christendom gepostuleerd als zijnde een rechtvaardige god [4].
  3. Het probleem uit 2 is met rationele argumenten niet te ontkrachten, en herinterpretatie lijkt onvermijdelijk. Herinterpretatie levert een nieuw probleem op: hiervoor is geen autoriteit en geen methodologie waarover consensus bestaat beschikbaar.

Het godsbeeld dat algemeen geldt in het christendom, van een rechtvaardige God die genadig is, mits men oprecht in hem gelooft is inconsistent, en dus onhoudbaar. Dat beeld zal moeten worden bijgesteld, dan wel verworpen. Om de atheïst te bekeren tot het geloof (II), zal de evangelist het geloofwaardig, aannemelijk moeten maken dat God in de werkelijkheid bestaat (I). Om (aan) iets te geloven zijn goede, overtuigende redenen nodig, niet een opdracht ('accepteer God'). Men zal moeten komen met een consistente, falsificeerbare godhypothese die stand houdt tegenover de logica, de ratio, de voortschrijdende wetenschappelijke kennis, maar ook met één consistente interpretatie van de Bijbel. Niet een hypothese die steeds minder inhoud krijgt omdat deze keer op keer moet worden aangepast aan nieuwe wetenschappelijke inzichten, waarmee telkens weer geen overeenstemming blijkt te zijn. Dit kon nog wel eens een zware dobber worden, en ik verwacht daarom ook niet dat het gebeurt.

Noten

  1. Paul Cliteur, Moreel Esperanto, 2007, ISBN 978-90-295-6321-5, p.239
  2. Mattheüs 5:22; Mattheüs 5:29; Mattheüs 5:30; Mattheüs 10:28; Mattheüs 18:9; Mattheüs 23:33; Marcus 9:43; Marcus 9:45; Marcus 9:47; Lucas 12:5; Jakobus 3:6; Openbaring 14:10-11; Openbaring 20:10-15
  3. Prof. dr. mr. Herman Philipse, Godsdienstfilosofie, 2006, ISBN 978-90-8530-050-2
  4. Deuteronomium 32:4; 2 Kronieken 12:6; Ezra 9:15; Nehemia 9:8, 33; Psalm 11:7; Psalm 19:10; Psalm 25:8; Psalm 35:24; Psalm 67:5; Psalm 96:13; Psalm 98:9; Psalm 103:6; Psalm 112:4; Psalm 116:5; Psalm 119:75, 137, 144, 149, 156, 160, 172; Psalm 129:4; Psalm 143:1; Psalm 145:17; Jeremia 20:12; Esther (Grieks) 8:18; Wijsheid 12:15, 26; Sirach 18:2; Baruch 2:9; Handelingen 17:31; Romeinen 2:5; Romeinen 3:4, 25; 2 Tessalonicenzen 1:5-6; 1 Petrus 3:18; 1 Johannes 1:9; 1 Johannes 2:29; 1 Johannes 3:7; Openbaring 15:3; Openbaring 16:5, 7; Openbaring 19:2, 11

Wie zijn er online?

We hebben 166 gasten en geen leden online

Geef je mening

Welke positie over het bestaan van god(en) onderschrijft u?

Bekende atheïsten

Hafid BouazzaHafid Bouazza, schrijver.

Citaat

It was, of course, a lie what you read about my religious convictions, a lie which is being systematically repeated. I do not believe in a personal God and I have never denied this but have expressed it clearly. If something is in me which can be called religious then it is the unbounded admiration for the structure of the world so far as our science can reveal it.

~ Albert Einstein